Inhoudsopgave
Afbeelding openen
In het startscherm dat we in het vorige deel bespraken, kan je kiezen om een nieuwe afbeelding te maken, maar je kan ook een bestaande afbeelding openen (met openen).
Als je al een afbeelding open hebt, kan je in het menu kiezen voor bestand > openen om een afbeelding te openen.
Zodra je dat doet zie je boven de afbeelding zelf, onder de optiebalk, de naam van de afbeelding staan.
Wanneer je nu nog een afbeelding opent (opnieuw via bestand > openen) merk je dat je eerste afbeelding bereikbaar blijft door op de tabnaam te klikken.
Zo kan je gemakkelijk switchen tussen meerdere afbeeldingen.
Inzoomen en uitzoomen
Open nu eens een afbeelding. We gaan heel sterk inzoomen tot we de afzonderlijke pixels zien.
Dat kan op verschillende manieren, maar het eenvoudigst met het zoomgereedschap. Zoek daarvoor het vergrootglas op in de balk met gereedschappen links en klik erop. Als je van sneltoetsen houdt: als je op de Z-toets van je toetsenbord drukt, wordt het zoomgereedschap geselecteerd.
Wanneer je nu een paar keer klikt op de afbeelding, zoom je steeds verder in. Als je dat vaak genoeg doet, zie je individuele pixels die elk een eigen kleur hebben.
Om opnieuw uit te zoomen zorg je ervoor dat het zoomgereedschap geselecteerd is, en vervolgens druk je de ALT-toets in terwijl je op de afbeelding klikt. Een +-teken of –teken in het vergrootglas maakt duidelijk of je aan het inzoomen of uitzoomen bent. Bij de opties bovenaan zie je dat ofwel de + of de – optie geselecteerd wordt.
Als je een muis met scrollwieltje gebruikt, kan je overigens ook gewoon de ALT-toets indrukken en dan aan het wieltje draaien om in te zoomen en uit te zoomen.
Je verplaatsen op het beeld
Wanneer je ingezoomd bent, zie je waarschijnlijk slechts een deel van je afbeelding.
Wat moet je dan doen als je een ander deel van je afbeelding wil bekijken? Je kan onder en rechts van de afbeelding de schuifbalkjes gebruiken om de zichtbare regio te verschuiven.
Wat in de praktijk sneller werkt is echter de spatiebalk indrukken en ingedrukt houden. Je cursor verandert dan in een handje. Je vindt datzelfde handje ook bij de gereedschappen.
Wanneer je nu klikt en sleept kan je over de afbeelding schuiven en zo een andere regio in beeld brengen.
Types afbeeldingen & opslaan of exporteren
Om kennis te maken met enkele basishandelingen die nodig zijn wanneer we met Adobe Photoshop werken, moeten we eerst eens enkele eenvoudige aanpassingen doen. Klik op het gereedschap voor tekst (zoek het T-icoon) en klik dan op de afbeelding om vervolgens wat tekst te typen.
Eenvoudiger gaan de aanpassingen niet worden. 😎
Stel nu dat we het aangepast bestand wil opslaan. Dat kan op verschillende manieren, in verschillende formaten. Je doet het bij bestand > opslaan als en kiest dan onderaan bij opslaan als het bestandstype dat je wil gebruiken.

In sommige gevallen is de lijst met beschikbare afbeeldingtypes veel korter. Je kan dan maar opslaan als enkele types afbeeldingen.

Je lost het op door in dat geval niet te kiezen voor opslaan als, maar wel voor kopie opslaan, ook in het menu bij bestand. Je ziet dan altijd alle beschikbare formaten. De oorzaak is dat je een afbeelding probeert te bewaren waarvoor niet alle onderdelen compatibel zijn met de types. De kopie is wél compatibel.
Welk formaat je kiest, bepaalt wat je achteraf met de afbeelding kan doen. Hieronder vind je een lijstje van enkele populaire extensies voor afbeelding en uitleg over wanneer je voor dat type kiest.
PSD-bestanden
Dit is het specifieke formaat dat Adobe Photoshop gebruikt. Alles wat je in Adobe Photoshop kan instellen, wordt bewaard als je kiest voor PSD. Als je dus je creatie bewaart als PSD, kan je Adobe Photoshop sluiten, dan het bestand openen en gewoon verderwerken. Dat is natuurlijk het grote voordeel.
In het voorbeeld hieronder zal de tekst achteraf aanpasbaar zijn als we het bestand opslaan als PSD.
Het nadeel is dat je voor dit type van bestanden het programma Adobe Photoshop nodig hebt. Als je bijvoorbeeld je foto wil uploaden naar Facebook, dan moet je je afbeelding eerst omzetten naar een ander formaat. Vooral Photoshop kan met PSD-bestanden overweg; PSD is geen formaat dat browsers of fotokaders kunnen weergeven.

JPG-bestanden
Dit formaat wordt het vaakst gebruikt voor fotorealistische afbeeldingen, foto’s dus. Wanneer je een Photoshop-bestand opslaat of exporteert als JPG maak je van je afbeelding een foto. De tekstinformatie in het PSD-bestand van het voorbeeld hierboven wordt dan omgezet in gewoon gekleurde pixels. Eenmaal omgezet naar JPG kan je de tekst dus niet meer veranderen, het programma ziet de tekst niet meer als tekst, maar gewoon als gekleurde pixels. Ook meer geavanceerde inhoud van een PSD-bestand als lagen (zie later), gaan verloren als je je bestand omzet in een JPG. Dat is dus een nadeel. De lagen worden als het ware platgedrukt.
Het grote voordeel is dat je met JPG-beelden alles kan doen wat we gewend zijn om met foto’s te doen. Je kan ze invoegen in documenten, publiceren op een website of doorsturen naar een fotoafdrukcentrale.
Nog een voordeel is dat je de bestandsgrootte van zo’n JPG kan beïnvloeden door de kwaliteit aan te passen. Laat ons dat eens bekijken. Wanneer je opslaat als een JPG krijg je altijd de vraag om de kwaliteit in te stellen. Gebruik het schuifbalkje om een waarde te kiezen.

Wanneer je een lage kwaliteit kiest zal je JPG-bestand kleiner zijn, maar wordt afbeeldinginformatie weggelaten. Het beeld wordt minder scherp, meer gekarteld, met minder beelfinformatie. Wanneer je kiest voor een hoge kwaliteit, zal je JPG-bestand groter zijn, maar dat heeft wel als gevolg dat het beeld fotorealistisch blijft. Nu is het effect vaak genuanceerd, fotobewerkingsprogramma’s zijn vaak zo goed in het verkleinen van bestanden, dat een lagere kwaliteit niet meteen opvalt.
De instelling heeft dus voor alle duidelijkheid geen impact op de grootte van je afbeelding (zoveel cm op zoveel cm), maar wel op de grootte van het bestand.
En wanneer is die bestandsgrootte belangrijk? Vooral wanneer je foto’s online wil weergeven en wil publiceren op een website. Elke foto moet immers apart worden gedownload wanneer je ze bekijkt op een website. Het is verschrikkelijk vervelend wanneer je 10 seconden moet wachten vooraleer een webpagina bruikbaar wordt omdat je moet wachten op de afbeeldingen. Google ergert zich ook verschrikkelijk aan trage websites; te grote afbeeldingen zijn daarom nefast voor je SEO.
Laat ons dat eens in de praktijk tonen. Hieronder staat 2 x de ZEE-afbeelding. Eenmaal met kwaliteit 1 en een keer met kwaliteit 12, met telkens de bestandsgrootte vermeld in kleine lettertjes onder de foto.


Zie je het verschil? Merk op dat de “grote” afbeelding nog altijd erg klein is. 311 kB is eigenlijk nog niets. Uit je fotocamera rolt misschien standaard een afbeelding die nog eens 100x groter is. Met zo’n grote bestanden is het essentieel om de kwaliteit een stukje terug te dringen vooraleer je ze publiceert op je website. Zo’n grote afbeelding willen we niet publiceren omdat dat niet goed zou zijn voor de prestaties van de website.
PNG-bestanden
Dit bestandstype lijkt op JPG. Het grootste verschilpunt is echter dat het ook pixels transparant kan tonen. Dat is dus ideaal voor illustraties e.d. die vaak moeten opgaan in de achtergrond.
Hieronder toon ik dezelfde afbeelding, maar ik heb de regio rechtsbovenaan geleidelijk steeds meer transparant gemaakt. Als ik ze op deze website nu op een gele achtergrond toon, zie je dat de achtergrondkleur getoond wordt in plaats van de kleur van de afbeelding.


In de praktijk gebruik je PNG-bestanden vaak voor logo’s. Je wil het logo kunnen gebruiken op een hele reeks verschillende achtergrondkleuren. Dat kan enkel als je de achtergrond van je logo zelf transparant maakt.
Als PNG-bestanden meer kunnen dan JPG, waarom gebruiken we ze dan niet de hele tijd? De voornaamste reden is dat de PNG-bestanden vaak groter zijn. De afbeelding op de gekleurde achtergrond hierboven is bijv. 549 kB. Dat is bijna het dubbel van de JPG in hoge kwaliteit!
Dat betekent dat als je deze afbeelding op een website zou plakken, dat je bijna dubbel zoveel tijd verliest aan het inladen dan bij een JPG. Niet doen, dus!
GIF-bestanden
GIF-bestanden zijn minder geschikt om fotorealistische beelden te maken (ze bevatten te weinig kleuren), maar je kan er wel je afbeelding mee animeren. Dat wist je natuurlijk al, iedereen weet wat een gif’je betekent. 🙂 Je kan zelfs videobestanden omzetten in het gif-afbeeldingsformaat.
Ook Adobe Photoshop laat toe GIF-bestanden te maken. Kijk bijvoorbeeld naar dit voorbeeld.

Merk op dat de bestandsgrootte veel groter is door de animatie. Je krijgt al snel afbeeldingen die tientallen megabytes groot zijn. Vandaar wordt er vaak voor gekozen om de kwaliteit drastisch terug te schroeven. De meeste gif’jes zien er daarom eerder geblokt uit ipv. haarscherp.
RAW-bestanden
Je hebt ongetwijfeld al gehoord over RAW-afbeeldingen. Dat zijn afbeeldingen (met verschillende extensies als DNG, NEF, etc.) die je achteraf gemakkelijk heel uitgebreid kan bewerken.
Wanneer je camera of smartphone RAW-foto’s kan maken, dan kan je je camera-instellingen manipuleren, ook nadat je al een foto genomen hebt. Klinkt gek, hé?
Het RAW-formaat brengt je als het ware terug naar het moment waarop je de foto nam. Je krijgt toegang tot al de brondata die de camerasensor ontving op het moment van opname. Wil je de belichting aanpassen? Wil je de verzadiging veranderen? Dat kan eenvoudig. Alsof je op het moment van opname de camera anders instelde.
Al dat moois komt natuurlijk met een prijs: terwijl JPG-bestanden vaak een erg kleine bestandsgrootte hebben, zijn RAW-bestanden erg groot.
Wanneer je in Adobe een Photoshop opent in een RAW-formaat, dan opent altijd eerst het programma Adobe Camera Raw.

Daarmee kan je de instellingen voor je RAW-foto aanpassen. De aangepaste foto zelf kan je daarna openen in Adobe Photoshop door op openen te klikken. (tip: nog slimmer is het om niet te kiezen voor openen, maar wel voor openen als slim object; maar over die slimme objecten heb ik nog niets gezegd, dat komt later nog).
PDF-bestanden
Natuurlijk kan het programma ook overweg met PDF-bestanden. Adobe ken je immers ook van hun bekende PDF-bewerkingsprogramma.
Wanneer moet je nu welk afbeeldingformaat kiezen?
Om het een en ander samen te vatten: een jpg gebruik je om gewone foto’s met veel kwaliteit te tonen terwijl het bestandsformaat binnen de perken blijft. Een png gebruik je vooral als je een deel van de afbeelding transparant wil maken, en een gif gebruik je wanneer animatie nodig is.
Voorzie sowieso ook een versie van je foto in psd-formaat wanneer je werkt met Adobe Photoshop. Zo kan je achteraf altijd alles opnieuw aanpassen.
Merk op dat er voor geavanceerde gebruikers natuurlijk nog veel meer weetjes zijn, maar die komen in deze basiscursus niet aan bod.
Wanneer kies je voor exporteren en wanneer voor opslaan?
Als je in het menu op bestand klikt zie je een optie om op te slaan en eentje om te exporteren. Wanneer gebruik je wat?
Opslaan geeft toegang tot de meeste bestandsformaten; terwijl exporteren slechts mogelijk is naar 4 bestandsformaten.
- JPG
- PNG
- GIF
- SVG
Als alles beschikbaar is bij (kopie) opslaan en als bij exporteren de keuze beperkt is, waarom zou je dan ooit voor exporteren kiezen?
Wel, je moet het eens proberen. Het grote voordeel van exporteren is dat je dan een extra venster krijgt waarin je nog enkele instellingen kan maken. Je kan bijvoorbeeld de gewenste kwaliteit instellen, of de afmetingen veranderen.
Je ingrepen kunnen zo de bestandsgrootte drastisch verkleinen, en dat heeft natuurlijk een positieve impact op de laadsnelheden als je de foto wil gebruiken op een website.
Het handige is nu dat je vooraleer je exporteert de kwaliteit en de bestandsgrootte van de originele versie en de versie zoals je ze zou opslaan kan vergelijken. Dat doe je door te klikken op 2-maal tonen.

Zoom in op het beeld en vergelijk in de 2 kaders de bestandsgrootte. Ben je tevreden? Klik dan op exporteren, selecteer een locatie en klik op opslaan.