Een nieuwe afbeelding maken
Wanneer je Adobe Photoshop opstart, krijg je een scherm te zien waarin je eerst moet kiezen wat je wil doen. Op het startscherm zie je recent geopende bestanden, links naar tutorials (bij leren, doen!) etc.
Je ziet ook ergens 2 knopjes nieuw bestand en openen. Met openen kan je natuurlijk een bestaand bestand inladen, maar laat nu eens starten met nieuw bestand.
In het venster dat opent kies je eerst wat voor afbeelding je wil maken. Bovenaan zie je daarvoor tabs met mogelijkheden als foto, drukwerk, afbeeldingen en illustraties, etc. Maak een keuze en klik op de juiste tab.
Onder voorinstellingen voor lege documenten vind je verschillende types lege documenten die je kan aanmaken. Ik kies bijvoorbeeld voor een liggend, 15 x 10 foto.

Aan de rechterkant van het scherm kan je aanpassingen doen aan het document dat je zal aanmaken. Zo kan je oa. de afmetingen aanpassen (uitgedrukt in bijvoorbeeld centimer of pixels), en een keuze maken voor het uitzicht van de achtergrond van je afbeelding (wit, transparant, etc.). Natuurlijk kan je dat later allemaal nog aanpassen.
Je vindt er ook een keuzelijstje waarmee je de kleurmodus kan instellen. Die kleurmodus bepaalt hoe kleuren worden gecreëerd en weergegeven. Het zou nu te ver leiden om dat helemaal uit te leggen, maar standaard gebruik je meestal RGB-kleuren (vooral ook voor afbeeldingen die op schermen worden getoond) of CMYK-kleuren (vooral voor afbeeldingen die je wil laten afdrukken).
Als je dus je creatie wil laten drukken, kan het zijn dat de drukker om CMYK-kleuren vraagt. Je weet nu waar je moet zijn. 🙂 Gelukkig kan Adobe Photoshop met meerdere kleurmodi overweg.
Als je nu op maken klikt wordt de afbeelding aangemaakt. En dan zijn we vertrokken!
De interface van Adobe Photoshop
Het programma is steeds gebruiksvriendelijker geworden, maar je moet natuurlijk wel weten wat waar staat. Dat komt automatisch wanneer je het programma een tijdje gebruikt, maar wat hulp versnelt dat proces.
Daarom: kijk eerst eens naar de bovenkant van het beeld. Je ziet daar het het menu staan, met items als bestand, bewerken, afbeelding, laag, tekst etc.

Merk op dat je vaak een zwevende balk ziet over de afbeelding. Dat is de contextuele balk die toegang geeft tot de meest waarschijnlijke handelingen die je kan uitvoeren.

Naar de linkerkant van het scherm nu. Je ziet een smal venstertje met daarin de gereedschappen. Dat zijn de tools die we op onze afbeelding los gaan laten. We moeten er telkens op klikken, en dan op onze afbeelding zelf klikken om ze ergens toe te passen.
Merk op dat sommige gereedschappen eigenlijk groepen zijn. Je ziet pijltjes staan in sommige knopjes die wijzen naar de rechteronderhoek. Dat is het teken dat het eigenlijk een groep is, dat er nog extra gereedschappen beschikbaar zijn. Als je op een icoon met zo’n pijltje blijft klikken, verschijnen de extra gereedschappen. Bovenaan de gereedschappen zie je >> staan waarmee je de gereedschapsbalk breder kan maken.
Aan de bovenkant van het scherm, vlak onder het menu, zie je de opties. Wat die opties zijn hangt af van het gereedschap dat je hebt geselecteerd. Klik eens links op een gereedschap en merk dan op hoe de opties veranderen.
Helemaal onderaan zie je een valkje met de afmetingen en soms ook het zoomniveau. Klik op het pijltje naar rechts om andere inhoud te zien.
Dan verhuizen we nu naar de rechterkant. Je ziet daar in 3 zones onder elkaar verschillende vensters. Merk op dat er ook nog verschillende tabs beschikbaar zijn per zone.
Onderaan vind je bijvoorbeeld de vensters voor lagen, kanalen en paden. Vooral dat venstertje voor lagen zullen we straks snel nodig hebben.
De vensters die getoond worden, zijn slechts een selectie van alle vensters die beschikbaar zijn. Klik in het menu eens op vensters, en je ontdekt ze allemaal.
Je kan elk venster verplaatsen door op de tab te klikken en dan te slepen. Zo kan je een venster als tab toevoegen, of als extra zone.
Een handige optie nog: bekijk de 3 horizontale lijntjes onder elkaar die je rechts bovenaan in elk venster ziet. Als je daarop klikt, zie je alle opties die beschikbaar zijn voor dat venster.
Klikken op de 3 lijntjes geeft toegang tot de opties voor het venster.
Werkruimte instellen
Als je in het menu op venster klikt en dan bovenaan kiest voor werkruimte, dan kan je kiezen uit verschillende werkruimtes. Elke werkruimte toont bepaalde vensters, verbergt andere vensters en selecteert een bepaalde weergave.

We behouden in het vervolg van deze (basis)cursus de standaardindeling essentiële elementen.
Schermmodus wijzigen
Tot slot nog een laatste optie waarmee je snel kan beslissen hoe de interface er precies uitziet, de schermmodus. Je moet eens een paar keer op de F-toets van je toetsenbord drukken. Je doorloopt dan de verschillende schermmodi die je kan gebruiken: standaard, schermvullend en schermvullend zonder interface elementen.
Druk gewoon nog een keertje op F om een volgende modus op te roepen. Als je vast zit op een volledig scherm, druk dan op de escape-toets.
In orde zo? Dan kan je naar het volgende deel.